Popweek tussen coronagolven door
Jammen in C-demented
Lef. Dat kun je de organisatoren van de Halewynstichting zeker niet ontzeggen. Terwijl heel Europa door de coronacrisis zowat op slot ging en in de cultuursector her en der al een doodsreutel opsteeg, is de stichting erin geslaagd in het bizarre 2020 haar zomercursussen – op één na – te laten doorgaan. Onverstoord heeft ze die vreemde zomer eind augustus traditioneel afgesloten met de ‘popweek’, in vormingscentrum Destelheide in Dworp.
Tekst en foto’s: Ivan Declercq
Geen idee wat we ons moesten voorstellen van een ‘popweek’. De jazzstage, een maand eerder, daarvan weet je min of meer welke soort muziek op het menu zal staan. Maar pop? Wat is hedendaagse pop? Tomorrowland-dreunen? Billie Eilish en Miley Cyrus? Ed Sheeran of Dua Lipa misschien? Of zouden Coldplay, Radiohead en U2 ook nog mogen? Wie weet, misschien zelfs nog Beatles en Rolling Stones? En wie gaat nou een weekje naar een stage popmuziek? Vooral tieners, is de verwachting.
Zondag 23 augustus: 34 gemaskerde cursisten verzamelen in een grote hal van het vormingscentrum en tekenen er een formulier dat ze een nier en nog een en ander afstaan als ze het zouden wagen zich niet aan de zes gouden coronamaatregelen te houden. Handen wassen, mondmasker opzetten, afstand houden, de andere drie zijn we al kwijt.
Veel jonge mensen, inderdaad. Maar niet uitsluitend, is dat een rollator daar in de hoek? Vooral het departement ‘zang’ blijkt populair: 10 dames en 1 jongeman. Een jongensdroom, lijkt ons. Sorry, we dwalen af. Voorts: 6 pianisten, 4 bassisten, 4 gitaristen, 4 blazers, 5 drummers.
Wie zijn ze en wat komen ze hier zoeken? Uit elk departement pikken we er eentje uit om het hun te vragen. Ongemaskerd, maar op een veilige afstand.
Richard, gitaar
Richard (19) uit Mol is geslaagd voor het ingangsexamen aan het conservatorium, maar heeft beslist om sociaaleconomische wetenschappen te gaan studeren. Hij is geboren in de muziek: thuis hebben ze een muziekwinkel. Klassieke muziekopleiding, maar daarna overgestapt naar pop. “Ik heb ook in jazzcombo’s gespeeld, maar mijn voorkeur gaat naar pop.”
Vorig jaar was hij hier ook, op popstage. Zijn gitaarleraar had er les gegeven en hem verteld dat dit echt iets voor hem was. “Ik had geen idee van wat het niveau hier zou zijn. Toen bleek dat er keigoede muzikanten bij waren. Het is me enorm meegevallen. Vandaar dat ik er nu weer ben.”
“Ik vind het belangrijk om in groep te spelen. En dan is het voornaamste niet hoe goed de anderen al kunnen spelen, maar hoe goed je met hen overweg kunt. De moeilijkheidsgraad hier? Die wordt aangepast, van persoon tot persoon. Ik zat vorig jaar in een combo met allemaal conservatoriumstudenten. Boven mijn niveau eigenlijk, maar dan leer je juist veel. De docenten hier zijn trouwens niet alleen prima muzikanten, maar ook goede leraren. Ook de verhouding van het aantal uren instrumentles en combo vind ik prima.”
Een tip nog van Richard: koop geen spullen vóór je naar de stage komt. “Vorig jaar had ik vooraf een gitaarpedaal gekocht. Niet doen, je leert hier niet alleen speeltechniek en theorie, maar ook iets over materiaal. Je kunt dus beter ná de stage iets gaan kopen, dan wéét je er toch al iets over.”
Amber, zang
Amber (18) uit Oostende heeft net de middelbare school beëindigd en start in Gent met een opleiding tot leerkracht muzikale opvoeding. Ze is al zo lang met muziek bezig als ze zich kan herinneren. Eerst vijf jaar klassieke piano, dan overgeschakeld naar jazzzang.
“Ik heb het gevoel dat ik me daar beter in kan uitdrukken dan in pop. Vier jaar geleden heb ik hier voor het eerst een popstage gedaan. Jazz was toen wat intimiderend voor mij. Maar de jongste twee à drie jaar ben ik vooral met jazz bezig. Vorige maand heb ik hier ook de jazzstage gevolgd.”
“Het verschil? Ik heb de indruk dat tijdens de jazzstage meer aan techniek en improvisatie wordt gewerkt, wat eigen is aan jazz. In de popstage ligt het accent iets meer op het leren samen zingen. Ook lichaamsbewustzijn komt in de popstage veel aan bod.”
Amber leerde het bestaan van de stage kennen via haar leerkracht in Oostende. “Die eerste keer hier? Individueler dan ik had verwacht. Ik dacht dat we met zijn allen samen zouden starten met een song. Ik wist ook niet dat we iets zouden moeten voorzingen voor de docenten, om je niveau in te schatten. Best wel een beetje eng. Maar uiteindelijk wel handig, want zo kan de docent aan de slag gaan met ieders individuele sterkten en zwakten.”
De sfeer, de ontmoetingen met gelijkgestemden is wat haar elk jaar doet terugkeren naar Dworp. “In de buurt waar ik woon ken ik weinig gepassioneerde muzikanten, toch niet van mijn leeftijd. Hier leer ik die mensen wél kennen. Er hangt een utopische sfeer. Misschien door de locatie, een beetje afgelegen. We zijn hier vijf dagen alleen maar met muziek bezig, je zit in een muzikale bubbel.”
“Moeilijk? Vier jaar geleden was ik een beginner, en daar werd rekening mee gehouden. Nu kan ik al iets meer dan toen en daar houden ze ook rekening mee. Als je uitdagingen nodig hebt, zullen de docenten je wel uitdagingen geven. Heb je hulp nodig, dan zullen ze je hulp geven. Kom je hier voor de eerste keer, als jonge en timide beginneling, dan kan het wellicht wat ‘te moeilijk’ lijken. Als ik de popstage vergelijk met de jazzstage? Jazz is moeilijker. Of uitdagender, zal ik maar zeggen.“
Vol lof is ze over de docenten. “Stuk voor stuk zijn het crème van mensen en ik leer hier elk jaar opnieuw zoveel bij. Je moet gewoon luisteren naar wat ze zeggen. En je moet vragen stellen, want de docent kan niet ruiken wat je nog niet weet, hè. Als jij niet laat blijken wat je graag wilt leren, kunnen zij je niet gepast lesgeven. De docenten vrágen ons trouwens wat we graag willen leren. Zo hebben we dit jaar iets geleerd over podiumtechnieken.”
De cursisten worden op basis van hun niveau bij een combo ingedeeld. Een lijst met die combo’s wordt uitgehangen: onderaan de beginners en vervolgens loopt het op tot het combo met de meest gevorderde studenten. Een volgorde die ook wordt gevolgd bij het concert op de laatste avond van de stage. Amber heeft daar wat bedenkingen bij: “Dat werkt nogal competitief. Ik begrijp wel dat je muzikanten qua niveau in combo’s onderbrengt, maar misschien moet de ranking op de lijst wat anders. Want de besten bovenaan, de beginnelingen onderin… daarover bestaan meer discussies dan je zou denken. Vooral onder de jongeren leeft dat sterk.”
“Het eerste jaar dat ik hier kwam, zat ik in een combo ‘vanonder op het papiertje’ en daar had ik geen probleem mee: ik was timide, terwijl anderen er op los konden improviseren. Dat betekende niet dat ik een slechte zangeres was: een aantal elementen waren er gewoon nog niet en de docent kan daarbij helpen. Nu sta ik ‘vanboven op het papiertje’, en ik krijg nog altijd hulp op diverse vlakken. Maar sommige mensen begrijpen dat niet zo. Ik merk toch wat teleurstelling bij jonge mensen die in het midden of wat lager op de lijst in combo’s zijn ondergebracht. Een oplossing? Misschien de niveaus door elkaar zetten in plaats van in een klimmende volgorde?”
Lieven, piano
Lieven (70) uit Merksem is een gepensioneerde leraar Nederlands-geschiedenis. Kreeg al privéles toen hij 6 was, twee jaar voor hij naar de muziekschool trok. Heeft daar een klassieke piano-opleiding gevolgd. Leuke anekdote: toen hij indertijd op woensdagmiddag zijn gestudeerde stukjes ging spelen voor zijn pianolerares, was net vóór hem Kris De Bruyne aan de beurt. “Zijn broer Koen zat er ook. En Jos Van Immerseel.”
In het ouderlijk huis werd alleen klassieke muziek beluisterd, Lieven kwam pas later met popmuziek – “iets van de duivel” – in aanraking. Vijf jaar geleden kocht hij een keyboard en sindsdien speelt hij elke dag wel een uurtje.
“Ik was geïnteresseerd in het spelen in groep en zo ben ik gaan kijken naar de mogelijkheid van een stage. Ik had de keuze tussen jazz en pop. Met jazz heb ik geen gevoelsmatige binding, vandaar dus de popstage. Voor mij de eerste keer dat ik op een muziekstage ben.”
Lieven kende de Halewynstichting: zijn grootvader, een beroepsmuzikant, was een goede kennis van Walter Weyler, grootvader van Maarten en Mies en oprichter van de Halewynstichting. Met welke verwachtingen is hij dan afgekomen? “De bedoeling was iets bij te leren en in groep te spelen. Ik had wel verwacht dat ik de oudste zou zijn, dat er veel jongeren uit de kunsthumaniora zouden zijn. Maar ik had gedacht dat er ook wel wat ouderen bij zouden zijn, zelfs iets méér dan nu. Van mijn generatie zijn er hier maar een stuk of drie-vier.”
Hij apprecieert vooral het luisterend oor van de docenten. “Je kunt met hen gewoon praten over muziek en over het leven van een muzikant. En dat zijn mensen die niet alleen in België faam hebben, hè. Dat die zich willen bezig houden met sukkelaars als wij…” (lacht) “Dat is precies alsof je voetballer bent bij FC Borsbeek en dat je dan eens een matchke mag spelen bij Anderlecht…”
Als hem om suggesties voor de stage wordt gevraagd, moet hij even nadenken. “Misschien zouden de jonge gasten het wel leuk vinden om eens een uurtje iets totaal anders te doen, zoals een voetbalwedstrijdje, of dans of zoiets. Of ’s avonds zou men eens een muziekquiz kunnen houden, bijvoorbeeld.”
De omgeving charmeert hem wel. “Je komt van de grote weg af en meteen heb je de indruk dat je in Oostenrijk zit. Ik stel ook vast dat ik hier ’s nachts nooit wakker word, iets wat thuis wel het geval is. Dat wil zeggen dat het psychisch toch veeleisend is, zo’n stage. Ik ben ’s avonds echt moe. Maar pas op: het is goed voor je bovenkamer, hè, tegen dementie en zo.”
Hein, mondharmonica
Hein (49), afkomstig uit Anderlecht, woont in Leuven en is psycholoog. Speelt piano en mondharmonica, maar is aan de muziek-academie afgestudeerd op barokblokfluit. Vorig jaar was hij op de jazzstage met blokfluit, dit jaar voor jazzpiano en nu ook op de popstage met harmonica.
Als kleuter al begonnen met muziek, in een soort voorbereiding op de muziekschool. Het zit wellicht wat in de familie: zijn overleden broer Bart was een getalenteerde professionele bassist, wiens carrière eigenlijk is begonnen tijdens de jazzstage in Dworp.
Jazz is eigenlijk zijn voorkeurmuziek, net als bij zijn broer. “Die vrijheid, het mogen ‘spelen’, in de zin van hoe een kind speelt, je amuseren… Vroeger, met mijn broer die heel de tijd muziek speelde, lag The Real Book in diverse exemplaren overal in huis. Maar aan de muziekschool in Leuven is geen jazzafdeling. Dus heb ik op mezelf The Jazz Theory Book en The Jazz Piano Book van Mark Levine doorgenomen en de ‘Aebersoldekes’, die je vroeger in de Passage 44 kon lenen, daar ben ik ook nogal mee bezig geweest. Omdat ik zo heel jong ben begonnen met muziek heb ik een absoluut gehoor. Niet altijd een voordeel, hoor, zeker als je met saxofoons moet samenspelen: die zeggen si b en ik hoor een do, en ‘dat klopt niet’ in mijn hoofd. Of als mensen zeggen: op die piano kun je transponeren, dat is gemakkelijk. Maar dan krijg ik een soort kortsluiting in mijn hoofd, want een re is een re, dat is geen do.”
Waarom nu een popstage? “Ik wil mijn horizon zo breed mogelijk krijgen, en goed worden in zowel piano als harmonica spelen. Ik speel de twee ook samen, met zo’n rack om mijn hals. Als psycholoog ben ik gespecialiseerd in de positieve psychologie, die kijkt naar wat mensen doet groeien en gelukkig maakt. Je hebt dan het concept ‘flow’: als mensen intens met iets bezig zijn en uitgedaagd worden. Piano en tegelijkertijd harmonica spelen, dat brengt mij in flow, omdat je breinbandbreedte helemaal is opgeslorpt door drie dingen: je linker- en je rechterhand, plus het harmonica spelen. Dan is er geen plaats meer om te denken: ‘wie ben ik’, of ‘wat denken de mensen van mij’. Je bent dan alleen maar muziek. Het gevoel dat de muziek jou speelt, niet dat jij muziek speelt. En zo’n ‘mondmuziekje’, daar kun je echt je ziel in kwijt.”
“Je zult mij niet horen zeggen dat pop eenvoudiger is dan klassiek of jazz. Een melodie echt volgens het genre, volgens het idioom spelen, dat het goed en mooi is, dat is niet eenvoudig.”
Maar vooral jazz is dus zijn ding en zijn eerste stage, vorig jaar in Dworp, voelde aan als een thuiskomen. Maar jazz met blokfluit, neen, “dat was toch wel een héél grote stretch.” (lacht) Dus dit jaar de jazzstage voor piano gevolgd én nu de popstage met harmonica. “Deze stages zijn in België een soort rites de passage. In de zin van: als je jazz – maar ik denk ook pop – speelt, dan moet je hier geweest zijn. Educatief steekt het ook zo goed ineen: ik heb het gevoel dat ik hier in een week tijd voldoende materiaal krijg om daarmee het komende jaar verder te kunnen werken.”
Zou hij dan niets veranderd willen zien aan de stage? Na lang nadenken: “Het is wel véél – wat ik uiteindelijk ook wil – en het is vermoeiend. De verhouding instrumentles-combo? Ik ben nogal bedeesd en dan is de instrumentles lekker veilig. Terwijl combo: oei, dat is met andere mensen, andere instrumenten. Dat is meer buiten mijn comfortzone, maar het is buiten die zone dat je het meeste leert. En ik kan ook genieten van spelen met anderen, hè.”
“Door corona is de week nu opgedeeld in een paar dagen instrumentles, gevolgd door een paar dagen combo. Ik vind de kruisbestuiving eigenlijk beter, waarbij je in de instrumentles enthousiast kunt aankomen met een nieuw akkoord dat je in het combo hebt geleerd of aan je instrumentleraar kunt vragen hoe iets dat je bij het combo moet doen precies zit. Dus de formule van elke dag instrumentles én combo vind ik eigenlijk beter.”
De sfeer in het centrum vindt Hein fijn: “Ik ben hier al heel interessante mensen tegengekomen. Mijn kamergenoot is bijvoorbeeld politiecommissaris, die moord- en ontvoeringszaken heeft gekend. Er loopt hier ook een sterrenkundige rond. Heel boeiend. En als ik er dit nog mag aan toevoegen: ik vind dat Mies wel eens in de bloemetjes mag worden gezet.” (lacht) “Maarten doet het hier geweldig, maar ik denk dat achter de schermen Mies veel werk verzet. Dat wordt niet altijd gezien.”
Stanny, drums
Stanny (18) uit Knokke-Heist is net van de middelbare school af en begint in Gent aan een opleiding pop-drums. Bedoeling: professioneel muzikant worden.
Hij was er vroeg bij: vanaf het eerste leerjaar ging hij naar de muziekschool. Geen muzikale familie, maar zijn ouders hebben hem kansen gegeven, zonder hem te pushen, zegt hij. Aan de muziekschool is hij gestart in de klassieke richting drums, vanaf de middelbare graad werd het pop en jazz, “om in ensembles te kunnen spelen.”
“Mijn voorkeur gaat naar pop. Ook stevige rock en funk.“ Ondanks zijn jonge leeftijd is Stanny, net als Amber, een habitué van de stages: hij komt er al een jaar of vier. Ook op advies van een leraar aan zijn muziekschool en van medestudenten die er al waren geweest.
“Ik denk dat ik vooral verwachtte hier mensen te vinden met eenzelfde mindset. Soortgelijke muzikanten en muzikanten die beter waren dan ik. En die verwachting is uitgekomen. Vóór mijn eerste stage kende ik niemand van buiten Knokke-Heist en van mijn leeftijd die ook muziek speelde. Door deze stages ken ik nu muzikanten van over heel België. Met een aantal drummers ben ik contact blijven houden en die zie ik hier nu opnieuw.”
Waarom komt hij elk jaar weer? “Enerzijds vanwege de leraren, want het zijn straffe docenten, die vaak ook aan conservatoria les geven. Maar ook voor de connecties: ik vind het goed om veel mensen te leren kennen. En ik wil mijn spel blijven verbeteren, zeker het samenspel met anderen. Het is goed om eens bij een andere leraar les te volgen dan degene bij wie je het hele schooljaar zit. Die ziet direct kleine dingetjes die beter kunnen.”
“Ik vind dit een goede voorbereiding voor wie overweegt naar een conservatorium te gaan, maar ook voor mensen voor wie muziek louter een hobby is: je krijgt hier les van docenten van een hoog niveau zonder dat je zelf op conservatoriumniveau moet staan. Die leraren zijn zeer toegankelijk.”
En ook Stanny geeft de voorkeur aan ’s morgens instrumentles en ’s middags combo. “Soms bots je in het combo op dingen en dan kun je daarover advies vragen aan je instrumentleraar. Door de coronamaatregelen kon dat nu niet. En als ik nog een tip mag geven: de mogelijkheid van een andersoortige groepsles of workshop, voor álle studenten. Twee jaar geleden was ik hier ook op jazzstage en toen hebben we eens iets gedaan met de hele groep, iets met Afrikaanse ritmes.”
Voor de organisatie heeft hij nóg een advies, waar vooral drummers iets aan zullen hebben: “Als je ’s morgens instrumentles hebt en ’s middags combo, dan kan het zeulen met je materiaal wel lastig zijn. De lokalen waar de combo’s repeteren kunnen het best op makkelijk te bereiken plaatsen zijn, en het liefst op het gelijkvloers.”
“Mogelijkheid om ’s avonds te jammen is er wel, maar ik denk dat het voor beginnende cursisten iets moeilijker is om er aan deel te nemen, als je geen initiatiefnemer bent. Er is een grote drempelvrees: je ziet betere muzikanten jammen en dan is het moeilijk om te zeggen dat je ook graag eens zou spelen. Misschien zou het goed zijn om een georganiseerde jam te houden, onder leiding van een leerkracht. Of je zou kunnen opsplitsen: in één lokaal een geleide jam en in een ander lokaal een vrije jam.”
Dat ze afgelegen zitten en niet even de stad in kunnen om op café te gaan, vindt Stanny geen probleem. “De dag is goed gevuld, waardoor je niet direct de behoefte hebt om ’s avonds uit te gaan. Trouwens, er is hier een bar waar je elkaar kunt ontmoeten.”
En als uitsmijter: “Misschien mag er wat meer reclame worden gemaakt voor de facultatieve theorielessen ’s avonds. Je leert er zo veel bij en met Maarten als leraar is het entertainment.”
Jonathan, bas
Jonathan (16) uit Halle wil, net als Stanny, professioneel muzikant worden. Hij is al elf jaar met muziek bezig en studeert nu jazz aan de kunsthumaniora in Brussel.
“Ik speel daar dagelijks jazzmuziek. Maar later wil ik halftijds sessiemuzikant zijn en in de studio’s ook popnummers opnemen en popzangers begeleiden.
Normaal gezien zou ik in juli naar de jazzstage zijn gekomen, samen met mijn zus, maar zij had het coronavirus gehad, dus konden we toen niet komen. Omdat er voor de popweek weinig bassisten waren, heeft de stichting mij uitgenodigd om nu mee te doen aan de popweek. Ik vond dat een goede opportuniteit om mijn muzikaal inzicht te verbreden.”
De jazzstage had hij overigens vorig jaar al gevolgd, op aanraden van bassist Janos Bruneel, zijn leraar op school en docent bas tijdens de jazzstage. Hij kwam vooral om de techniek van de contrabas goed onder de knie te krijgen. “Mijn hoofdinstrument is elektrische basgitaar, maar omdat ik veel traditionele jazz speel, moet je ook contrabas kunnen spelen, om een goede traditionele klank te hebben. Ik heb hier toen veel bijgeleerd en er zijn oefeningen waar ik nog altijd mee bezig ben. Maar het was ook fun, een fantastische week, en daarom wou ik dit jaar terugkomen.”
Maar door de coronabesmetting van zijn zus viel de jazzstage dus in het water. De popstage dan maar. “Het heet ‘popweek’, maar het pluspunt – zeker in vergelijking met de jazzstage – is dat het breder gaat. Ik heb hier gezien dat pop een heel breed begrip is: ze spelen hier rock, een beetje jazz, blues, mainstream, Motown, alles eigenlijk. Terwijl de jazzweek meer gefocust is op het spelen van standards. Ik vind de jazzweek meer closeminded, gericht op één muziekgenre, terwijl de popstage meer open staat voor wat jou persoonlijk interesseert en voor wat je kan helpen in wat je later wilt doen qua muziek. Ik vind het dus best wel interessant.”
De coronaregeling voor instrumentles en ensemble-les begrijpt hij niet goed. “We zitten hier toch samen in één bubbel? Waarom dan niet zoals in het verleden elke dag ’s morgens instrumentles en ’s middags combo? Op zich vind ik de coronaregeling niet zo erg, maar een hele dag instrumentles is wel veel. Een hele dag combo trouwens ook. Ik vind een mix tijdens de dag beter. Dan ben je niet de hele dag met dezelfde lessen en met dezelfde leerkrachten bezig.”
De dagelijkse verhuizing van instrumentklas naar comboklas in zo’n geval? Jonathan bekijkt dat pragmatisch: “Op die manier oefen je toch ook om je spullen te verplaatsen als je concerten gaat spelen, hè. Bovendien hielpen de comboleden elkaar bij het zeulen met materiaal. Op die manier heb je sociaal contact en creëer je een band tussen de comboleden.”
Bij de start van de popweek waren er maar twee bassisten: Jonathan, als ver gevorderde, en een andere student die nog niet zo heel lang bezig was. Niet eenvoudig voor de docent. “Maar die heeft een juiste middenweg gevonden, hij heeft ons veel dingen laten ontdekken, oefeningen die je eigenlijk op elk niveau kunt blijven doen. Zo heb ik geleerd dat ik op mijn ritme moet letten en vooral dat ik me moet leren inhouden. Ik speel gewoonlijk instrumentale muziek, ingewikkelde muziek, waarbij ik vaak solist ben. Nu moest ik leren simpel spelen. Spelen puur in dienst van de muziek, luisteren naar wat de muziek nodig heeft. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ja, ik leer me nu inhouden, mijn ego opzij te zetten. Daarmee bedoel ik: doe gewoon wat de muziek vraagt.”
“De docenten? Ze zijn heel open. Je kunt ze alles vragen. Kijk, een arrogante leerkracht zou geen goede leerkracht zijn. Een goede leerkracht moet je niet tonen wat hij kan, hij moet verbeteren wat jij nog niet kunt. En het is goed verschillende visies te krijgen. Janos Bruneel legt me bijvoorbeeld iets uit, en ik denk dat het klopt. Kom ik bij Christophe Devisscher, krijg ik een totaal andere uitleg. En een derde leerkracht zal me nog iets anders zeggen. Dat kan verwarrend lijken, maar eigenlijk heb ik dat graag, want dan zie ik verschillende perspectieven. Ik kan kijken met wie ik het meest akkoord ga. Of ik kan er een goede mix van maken. Ik wil daarom ook niet altijd bij dezelfde leraar blijven. Ik weet al dat niet vijf jaar aan eenzelfde conservatorium zal blijven. Van bassist Nic Thys kreeg ik te horen: ga weg na twee jaar, verander van leerkracht. Ik wil dus eerst naar Amsterdam, en daarna ga ik misschien wel naar Zweden, om Scandinavische jazz te leren. En eenmaal ik een master heb, trek ik misschien voor enkele maanden naar India. Hoe meer invloeden, hoe beter mijn muziek zal zijn. Ik zal heel mijn leven blijven leren, daar ben ik zeker van.”