Omschrijving van de doelstellingen
Hoofddoelstelling
Jeugdmuziekschool Hans Dirken heeft als doel jongeren en volwassenen
een brede en algemene muziekopvoeding aan te bieden.
Nevendoelstellingen
Om in haar hoofddoelstelling te slagen streeft de jeugdmuziekschool volgende nevendoelstellingen na:
Het ontwikkelen van een tonaal bewustzijn vanuit de aanwezige muzikale tonale (zang) en ritmische (beweging en spraak) basiselementen.
Veeleer dan vanuit een schools aanleren van symbolen en hun muzikale vertaling worden deze basiselementen ontwikkeld en pas in een tweede fase symbolisch genoteerd.
De muzikale opvoeding krijgt hierdoor het karakter van een taalontwikkeling, die in de regel ook van het gesproken en niet van het geschreven woord vertrekt.
Deze werkwijze vormt het belangrijkste onderscheid met het traditionele muziekonderwijs. Om de tonale basiselementen begrijpelijk te conceptualiseren maakt de jeugdmuziekschool gebruik van de oorspronkelijke betekenis van de toonbenaming (do, re, mi, fa, so, la, ti, do), met name de functionele duiding (het zogenaamd relatief lezen) van de toon ten opzichte van de grondtoon do voor de grote terts toonaard en la voor de kleine terts toonaard. Ook de modale toonaarden worden op deze manier als vanzelfsprekend ervaren.
Het vastleggen van deze tonale basiselementen op vaste toonhoogten gebeurt door het gebruik van de letterbenamingen (a, b, c, d, e, f, g).
De ritmische basiselementen die spontaan aanwezig zijn, worden vanuit de beweging (ritmiek) over de spraak (ritmisch spreken) ontwikkeld.
Aangezien muziek maken (bijna in essentie) in groep gebeurt, besteedt de jeugdmuziekschool hieraan zeer veel aandacht in de muzikale opvoeding. Een belangrijke spin-off van de muzikale opvoeding is de ontwikkeling van enkele basissociale vaardigheden: luisteren, initiatief nemen, leiden en geleid worden. Samenzang en samenspel vormen de hoekstenen van de activiteiten.
Het aanleren van een instrument als verlengde van de lichaamsinstrumenten
Het inschakelen van het muziekinstrumentarium gebeurt secundair op de ontwikkeling van de lichaamsinstrumenten (stem, handgeklap). Bij het overschakelen op lichaamsvreemde instrumenten wordt rekening gehouden met beperkte motorische mogelijkheden. In een eerste (overgangs-)fase gebruiken we slaginstrumentarium (het zgn. Orff-instrumentarium) en blokfluit. Ook hier staat het groepsgebeuren centraal. Uit het samenspel groeit de interesse voor andere instrumenten zoals piano, dwarsfluit, hobo, viool, cello, gitaar, e.a. Het aanleren van die instrumenten gebeurt via individueel onderricht, aangevuld met het samenspelen, zowel per instrumentengroep als gemengd.
Het vertrouwd maken met een zo breed mogelijke muziekliteratuur
De jongeren krijgen een zo breed mogelijke waaier van de muziekliteratuur aangereikt, gaande van volksmuziek tot kunstmuziek van de 15de eeuw tot heden.
Het initiëren in de muziektheorie
Omdat de aangeboden muziekopvoeding gebaseerd is op de muzikale elementen die bij de opgroeiende mens zelf aanwezig zijn, kunnen we vrij vlug muziektheoretische concepten introduceren. Modulatie, meerstemmigheid en grondbeginselen van harmonisch denken vloeien als vanzelfsprekend uit de muziekopvoeding voort.